Tussenrapportage pilotproject Janssen de Jong #Wkb

Begin tweede kwartaal 2017 levert Hercuton – een dochter van de Janssen de Jong Groep – her project DC Dordtse Kil III op. het project bestaat uit een distributiecentrum met beperkte kantoorfunctie voor ongeveer 60 personen. Het bouwwerk heeft een BVO van zo’n 30.000m2. De bouwkosten bedragen ongeveer €12 miljoen. In het project wordt gewerkt volgens het nieuwe stelsel in het kader van de Wet kwaliteitsborger. De kwaliteitsborger – in dit geval Seconed als TIS – ziet toe op het voldoen aan de voorschriften en in deze pilot nadrukkelijk ook op het voldoen aan de contractueel overeengekomen eisen. Meer informatie over de pilot is hier te lezen.

Op basis van de bevindingen tijdens het eerste deel van de bouw is een tussenrapportage opgesteld. De belangrijkste bevindingen tot nu toe zijn:

    • Toetsing door de TIS laat zien dat de bouwer volgens de voorschriften van het Bouwbesluit bouwt. De meeste punten die naar voren komen hebben betrekking op private eisen.
    • De keuze om de kwaliteitsborger ook te laten toetsen op de private eisen levert dan ook meerwaarde op voor de bouwer: de kwaliteit neem toe, mede door specialisme van de kwaliteitsborger op bepaalde aspecten.
    • Hercuton geeft aan dat werken volgens de Wkb haalbaar en betaalbaar is. Een exacte raming van de meerkosten is nog niet beschikbaar maar volgt hopelijk wel in de eindrapportage.
    • De afstemming tussen bouwer, onderaannemers en de kwaliteitsborging vergt nadrukkelijk aandacht: het is aan te bevelen de kwaliteitsborger vroegtijdig te betrekken.

De rapporteur concludeert dat partijen een goed gezamenlijke start hebben gemaakt maar dat dit zich niet heeft vertaald in een structureel regulier overleg tussen bouwer en kwaliteitsborger. Afstemmen per mail is snel maar niet altijd effectief blijkt maar weer…

De gehele rapportage is hier te lezen: Tussenrapportage pilot Janssen de Jong jan2017 definitief

Hogeschool Windesheim voegt #Wkb toe het curriculum Bouwkunde

In het nieuwe curriculum van het vak Bouwtechniek en Management is een aantal colleges gewijd aan de nieuwe wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Behalve uitleg van de wet worden ook de consequenties voor het bouwproces en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen uitgewerkt. Het aantonen van de as-built (gerealiseerde) bouwkwaliteit is een belangrijk onderdeel van deze stelselherziening. Docent bouwmanagement Eric Gouma legt uit, dat het belangrijk is dat de studenten actuele ontwikkelingen volgen en weten te plaatsen in de praktijk van hun vakgebied.

Studenten van Windesheim volgend het college Kwaliteitsborging

Studenten van Windesheim volgen het college Kwaliteitsborging

Het zorgvuldig onderzoeken van wat de vraag is van de klant, dit weten om te zetten in technische specificaties en vervolgens ervoor te zorgen dat deze afspraken worden nagekomen is de rode draad van het vak Bouwtechniek en Management. De nieuwe wet kwaliteitsborging heeft consequenties voor alle fasen van het bouwproces. Heel belangrijk is het onderdeel risicomanagement in het bouwprocesmanagement, het onderkennen van risico’s en het beheersen ervan is een uitdaging die de studenten moeten aangaan. Docent Gouma is ervan overtuigd dat deze actualisering het vak nog belangrijker en leuker maakt.

Amendementen #Wkb: “gecompliceerdere juridische situaties”

Dit artikel is eerder geplaatst in Actualiteiten Bouwrecht en met toestemming van de auteur integraal overgenomen

Beslissend stadium wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen
Waar geen wil is is geen weg
mr. H.C.W.M. Moesker

1. Inleiding
Het  wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen [1] heeft sinds de indiening bij de Tweede Kamer , maar ook al daarvoor in de consultatiefase, veel pennen in beweging gebracht. Ook in het Tijdschrift voor Bouwrecht (TBR) en in de rubiek Actualiteiten Bouwrecht is er vele malen over geschreven. Zowel over het publiekrechtelijke als het privaatrechtelijke segment van het voorstel. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel op 18 januari 2017 in de Tweede Kamer zijn  enkele amendementen ingediend die om een reactie vragen. In Actualiteiten Bouwrecht van 2 februari 2017 is dat voor sommige daarvan al gebeurd door prof. Chao-Duivis wat betreft het privaatrechtelijke segment. Zij noemt als gevolgen ‘Verwarring en verwatering’ bij aanname van de betreffende amendementen. Onderstaand volgt een reactie op de amendementen voor zover deze betrekking hebben op het publiekrechtelijke segment.

2. Kern nieuwe stelsel
Het wetsvoorstel strekt, zoals bekend, tot verbetering van de bouwkwaliteit door verbetering van de privaatrechtelijke positie van de particuliere en de zakelijke bouwconsument en door de introductie van een nieuw stelsel van kwaliteitsborging voor bouwwerken.  In het voorgenomen stelsel wordt door middel van enkele wijzigingen in het BW de positie van particuliere en zakelijke bouwconsumenten versterkt.

In de Woningwet wordt verder opgenomen dat voor het bouwen van aangewezen categorieën bouwwerken gebruik dient te worden gemaakt van zogeheten instrumenten voor kwaliteitsborging. Bij een instrument voor kwaliteitsborging gaat het in de kern om een certificerings- of erkenningsregeling of een beoordelingsrichtlijn die, nadat deze door de op te richten toelatingsorganisatie is getoetst aan wettelijk gestelde voorwaarden, is toegelaten tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Deze voorwaarden zijn toegesneden op de gevolgklasse en het type bouwwerk. Hoe groter de mogelijke gevolgen verbonden aan het falen van een bouwwerk, hoe strenger de voorwaarden waaraan instrumenten worden getoetst en hoe strenger de eisen aan de kwaliteitsborger die met het instrument moet werken. Voor deze bouwwerken vervalt in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de preventieve toetsing aan de bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 door het bevoegd gezag, veelal de gemeente, bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. [2] Hiervoor in de plaats moet de vergunningaanvrager tijdens het bouwen gebruik maken van een instrument voor kwaliteitsborging met toepassing waarvan een bouwwerk wordt gerealiseerd dat aan bedoelde bouwtechnische voorschriften voldoet. In het kader van de beoordeling van de vergunningaanvraag toetst het bevoegd gezag of het gekozen instrument voor kwaliteitsborging past bij de gevolgklasse van het bouwwerk en of de vergunninghouder werkt met een kwaliteitsborger die met toestemming van de instrumentaanbieder het instrument toepast.[3]

3. Systeemcollisie (I)
Al eerder is betoogd [4] dat er in het nieuwe stelsel sprake is van, wat genoemd zou kunnen worden, systeemcollisie. Hoewel er een directe en zware verantwoordelijkheid komt te liggen op private marktpartijen die betrokken zijn bij het bouwproces (aanvraag vergunning, bouwen en gereedmelden) waar het betreft het preventief toetsen aan en voldoen aan de technische bouwvoorschriften – wat ook het wezenlijke nieuwe accent is in het nieuwe stelsel – kan uit de MvT bij het wetsvoorstel opgemaakt worden dat de regering toch nog een complementaire toezichthoudende rol ziet voor het bevoegd gezag. Zowel tijdens de aanvraag vergunning als tijdens het bouwen. Die rol wilde de regering blijkbaar onaangetast laten. Verwezen werd daarbij wel naar onderzoeksresultaten naar stelsels in de landen om ons heen.  Opgemerkt is dat genoemde collisie problemen kan gaan geven waar het betreft verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid in geval van bouwfalen. Bekend zijn de woorden van de directeur van de VBWTN (= Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland) Ankersmit: ‘Zijn we er nu nog van of zijn we er niet meer van ?’ Als het aan de regering ligt is het antwoord ja, het bevoegd gezag is er in het nieuwe stelsel nog steeds van, ook tijdens de aanvraag vergunning, tijdens het bouwen en bij de gereedmelding. Dat het bevoegd gezag ‘er van is’ wanneer we spreken over de fase bestaande bouw, daarover was en is iedereen het wel met elkaar eens. Maar ook eerder ? In wezen komt het er op neer dat er formeel volgens de regering niets veranderd is waar het betreft de toezichthoudende rol van de gemeente tijdens de bouw. Materieel echter wel. De gemeente moet namelijk uit kunnen gaan van vertrouwen. Maar wanneer er sprake is van klachten van de gemeente dient er eventueel ook geacteerd te worden. Daar begint het vermoedelijk te knarsen en piepen. Vertrouwen  is sinds het rapport Dekker, zoals bekend,inderdaad het sletelbegrip dat  bij het onderwerp Kwaliteitsborging voor het bouwen een centrale rol speelt. Vertrouwen op de marktpartijen en hun rol in het beoogde nieuwe stelsel. Maar ook in geval van klachten kan dus blijkbaar de handhavingsbevoegdheid van de gemeenteex artikel 92 Woningwet [5] geactiveerd worden. Of bij min of meer toevallige waarneming door de gemeente zelf, ook dat is denkbaar, nu de toelichting in algemene zin spreekt over ‘waarneming door het bevoegd gezag van strijdigheden met de bouwtechnische voorschriften’. Dat roept, zoals eerder is opgemerkt, de vraag op of het in dat verband terug kunnen vallen op de toepasselijkheid van het algemene systeem van de Woningwet, tot uitdrukking komend met name in de artikelen 1a, tweede lid, en 1b in samenhang met artikel 92, juridisch geen problemen oplevert voor het adequaat kunnen functioneren van het systeem van de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen ? Gesteld zou kunnen worden dat het alles bij elkaar misschien toch wel wat ingewikkeld wordt. Toezien door de gemeente op het systeem van het nieuwe stelsel en wat daarnaast resteert (bestemmingsplan, welstand, veiligheid e.d.) ex artikel 92 Woningwet c.a. lijkt systeemtechnisch logisch. Daarbij echter de toepasselijkheid van de algemene dimensie van de artikelen 1a, tweede lid en 1b Woningwet [6] als grondslag voor de toezichthoudende en handhavingsbevoegdheid van de gemeente overeind houden– bijvoorbeeld,zoals gezegd, n.a.v. klachten van derden of toevallige ontdekkingen door de gemeente zelf –met betrekking tot onderdelen van dat stelsel  lijkt wat veel van het goede. De gemeente zou dan per saldo, in het licht van haar toezichthoudende en handhavingstaak, toch weer ‘overal van zijn’. Terwijl het de uitdrukkelijke bedoeling is dat marktpartijen belangrijke taakonderdelen van het bouwproces (preventieve toetsing aan technische bouwvoorschriften, toezicht tijdens de bouw en tenslotte de gereedmelding) voor hun rekening gaan nemen. Zoals gezegd is dit alles eerder opgemerkt. [7] Maar het wordt opnieuw gememoreerd om de reactie op de amendementen van Tweede Kamerlid De Vries een noodzakelijke achtergronddimensie te geven. Amendementen die de systeemcollisie nog groter en nadrukkelijker dreigen te gaan maken. Mogelijk gaat het er daarbij zelfs toe leiden, wanneer deze amendementen door de Tweede Kamer worden overgenomen en door de minister gevolgd, en dus geldend recht worden, we te maken krijgen met een dubbel stelsel. Maar daarover hierna meer.

4. Systeemcollisie (II)
De in deze bijdrage vervatte reactie heeft met name betrekking op de amendementen nr. 12 en nr.14 van Tweede Kamerlid Albert De Vries. [8] In de toelichting op amendement nr. 12 wordt het volgende opgemerkt:

Gemeenten blijven, ook met het systeem van kwaliteitsborgers, het bevoegd gezag om te handhaven dat een bouwwerk voldoet aan de wettelijke bouweisen. Om die taak efficiënt uit te voeren is het voor gemeenten belangrijk om te weten waar de risicovolle onderdelen in een bouwwerk zitten. Daarbij kan de vergunningverlener op basis van dit amendement aanwijzingen geven over het gebruik van kwaliteitsborgingssystemen ten behoeve van specifieke risicovoller elementen van de bouw. Om deze taak uit te voeren zou de vergunningaanvrager een risicoanalyse van het bouwplan op moeten laten stellen en dit bij de aanvraag toevoegen. Op basis hiervan kan door het bevoegd gezag een inspectieplan opgesteld worden. Dit is juist bedoeld om de inzet van deze kwaliteitssystemen gericht in te zetten waar nodig. Ook zou het gebruik van erkende technische oplossingen en standaardisering in de bouw aangejaagd moeten worden, doordat er ook aangegeven wordt welke elementen uit de bouw zo gemeengoed zijn dat de toetsing zich daar niet op hoeft te concentreren. De kennis en specialismen van de aannemer kunnen daarbij meegewogen worden.

Vastgesteld moet worden dat op de voorgestelde wijze de complementaire rol van het bevoegd gezag als toezichthouder, die er – zoals geconstateerd werd – in de ogen van de regering nog steeds is en moet blijven in het nieuwe stelsel, verder ingevuld wordt en aanzienlijk zwaarder gemaakt wordt. Dat doet de systeemcollisie in het nieuw voorgestelde stelsel ongewenst en onevenredig toenemen wanneer hij ook onder omstandigheden nog terzake aanwijzingen moet geven over het gebruik van kwalieitsborgingssystemen. De tekst van het nieuw voorgestelde artikel 7 ac van de Woningwet is toch duidelijk: ‘Een instrument voor kwaliteitsborging is gericht op de integrale beoordeling van het bouwen van een bouwwerk aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, of artikel 120, en beschrijft op welke wijze de kwaliteitsborging bij het bouwen moeten worden ingericht en uitgevoerd om ervoor te zorgen dat in overeenstemming met deze voorschriften wordt gebouwd.’ Let op de woorden ‘integtrale beoordeling’. Wat zijn de gevolgen als het in de benadering van het amendement  desondanks mis gaat ? Hoe zal de aansprakelijkheidstoedeling uitvallen ?

De toelichting op amendement nr. 14 luidt als volgt: ‘Dit amendement regelt drie zaken, namelijk het overhandigen van een overdrachtsdossier door een aannemer van een bouwwerk, het verstrekken van een gebruikersverklaring door de gemeente voor vergunningplichtige bouwwerken en tenslotte nadere regels voor de bepalingen die gaan over de aanvaarding van een opgeleverd bouwwerk. Het is voor opdrachtgevers erg belangrijk om te weten of het bouwwerk dat ze gekocht hebben voldoet aan zowel de wettelijke eisen voor het bouwwerk als de afspraken die er gemaakt zijn met de aannemer. Daarom is het voor de opdrachtgever belangrijk om een beschrijving te krijgen van het bouwwerk “als built”. Hier moet het overdrachtsdossier inzicht in verschaffen, door informatie te verstrekken over bijvoorbeeld de gebruikte materialen en elementen, de gebruikte bouwtechnieken en dit te onderbouwen met bijvoorbeeld foto’s. Dit dossier dient door de aannemer verstrekt te worden aan de opdrachtgever als het bouwwerk klaar is om over te dragen. De verplichting om een bouwdossier aan te leveren bestaat bij alle aangenomen bouwwerken. Als blijkt dat er nadere regels gesteld moeten worden aan het overdrachtsdossier dan kan dat door de Minister gebeuren.

Het overdrachtsdossier is ook een goed middel voor het bevoegd gezag om te toetsen of een bouwwerk voldoet aan de wettelijke eisen die aan een bouwwerk gesteld worden. Om deze toetsing een serieus karakter te geven wordt in de Wabo de ingebruiknamevergunning geïntroduceerd, die door het bevoegd gezag afgegeven wordt. Om deze vergunning toe te passen moet een bouwwerk natuurlijk vergunningplichtig zijn, wat slechts voor een minderheid van de bouwactiviteiten geldt. Er dient door de overheid getoetst te worden op alle eisen die krachtens de wetgeving aan bouwwerken gesteld worden. Deze toets lop de volledigheid en de juistheid van de bouw aan de hand van het overdrachtsdossier zal normaliter snel kunnen gebeuren en vorm daarmee geen wezenlijke vertraging bij complexere bouwpeocessen.  

Het laatste dat met dit amendement geregeld wordt, is een aantal bepalingen specifiek voor de aanvaarding van bouwwerken in artikel 7:758 van het Burgerlijk Wetboek … . ‘

Het invoeren van een overdrachtsdossier ontmoet bij veel betrokkenen bij het bouwproces sympathie. Maar minder groot is die sympathie doorgaans bij degene die het betreffende dossier op moet stellen. Dat kost namelijk menskracht, tijd en geld. Wat overigens weer doorberekend zal moeten worden in de bouwkosten. Maar uit systeemcollisieoogpunt lezen we ook in de toelichting dat het overdrachtsdossier ook een goed middel is voor het bevoegd gezag om te toetsen of een bouwwerk voldoet aan de wettelijke eisen die aan een bouwwerk gesteld worden. Dat is opmerkelijk. Het bevoegd gezag doet in het nieuwe stelsel vooral aan wat wel genoemd is systeemcontrole. M.a.w. zijn de juiste processtappen gezet en de juiste documenten overgelegd door de terzake wettellijk daartoe aangewezen actoren in het bouwproces. Niks geen inhoudelijke toetsing. Juist géén inhoudelijke toetsing. Dan doen de private marktpartijen. De systeemcollisie wordt dus groter. Nog groter wordt deze wanneer er een ingebruiknamevergunning zal worden geïntroduceerd. Dit als sluitstuk van het bouwproces in plaats van een gereedmelding. [9] Nog nadrukkelijker wordt dan een actieve, inhoudelijk toetsende rol van het bevoegd gezag verlangd. Dat is systeemtechnisch onzuiver en procesmatig ongewenst. Juridisch leidt het er namelijk toe dat de gemeente ‘er toch weer van is’ en in niet geringe mate. Dat met alle gevolgen voor verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden of medeaansprakelijkheden. Opnieuw wordt het ‘oude systeem’ van bouwtoezicht binnen gehaald. En wat nog meer verbazing wekt: er ontstaat een situatie die door een dubbeling gekenmerkt wordt. Zowel de private marktpartijen hebben een taak maar ook, en nog steeds, het bevoegd gezag. Dat veroorzaakt op zijn minst onduidelijkheid  waar het betreft verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid. Maar tevens kan dat weinig efficiënt genoemd worden, nog afgezien van kosten en op peil te houden, benodigde bwt expertise aan de zijde van het bevoegd gezag.

Het derde onderdeel van het amendement behoeft vanuit publiekrechtelijk perspectief geen verder commentaar gelet op het privaatrechtelijke karakter ervan.

5. Slot
De besproken publiekrechtelijke onderdelen van de amendementen van Tweede Kamerlid  De Vries dienen tevens nadrukkelijk gewogen te worden uit een oogpunt van onwenselijke uitbreiding van reeds bestaande systeemcollisie. Systeemcollisie die op punten als verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid tot nog gecompliceerdere juridische situaties kan leiden tussen private marktpartijen en de gemeentelijke overheid als bevoegd gezag. Aanvaarding van die amendementen zou het nieuw voorgestane stelsel van kwaliteitsborging doen kantelen  en doen uitmonden in een dubbeling van systemen. Met tevens alle financiële gevolgen van dien. Niet opgemerkt behoeft tot slot te worden dat het sleutelbegrip van het rapport van de commissie Dekker waar het allemaal mee begonnen is, namelijk ‘vertrouwen  in de markt’ tamelijk roemloos zou verdampen. Dat is te betreuren. Wat is een rechtsstaat zonder vertrouwen als een van de constituerende basisbestanddelen ? Laat de betrokken marktpartijen in elk geval de kans krijgen aan te tonen dat vertrouwen te kunnen waarmaken. Ook al mag dat misschien eerder speels een wildcard genoemd zijn. [10]

 

 [1] Kamerstukken II 2015-2016, 34 453, nr. 2
 [2] Het betreft hierbij bouwwerken die bij amvb zullen worden aangewezen als categorieën die onder het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging vallen en die bouwwerken die bij amvb zijn uitgezonderd van de 'Bouwbesluittoets' (dat is 60 % van de vergunningen ondr het huidige stelsel), A.R. Neerhof, Symposium Het wetsvoorstel: Kwaliteitsborging, IBR, 23 mei 2016.
 [3]Kamerstukken II, 2015-2016, 34 453, nr. 3, p. 2-3.
 [4] H.C.W.M. Moesker, Actualiteiten Bouwrecht 28-04-2016.
 [5] Respectievelijk de artikelen 5.2. tweede lid en 5.3 t/m 5.25 en hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit 2012.
 [6] Welke artikelen het licht zagen ondanks principieel juridische bezwaren van o.a. Teunissen (NJB 2004, p. 418-424).
 [7] Zie voetnoot 4 t.a.p.
 [8] Kamerstukken II, 2015-2016, 34 453. Amendement nr. 11 betreft een privaatrechtelijk aspect.
 [9] Het verdient trouwens aanbeveling dat de wetgever over het juridische karakter van de reactie van het bevoegd gezag op een gereedmelding  een nadere toelichting geeft, gelet op de ontwikkelingen die inmiddels in de jurisprudentie hebben plaatsgevonden.  Zie Moesker / Nijmeijer TBR 2015, 16. Dit wordt anders wanneer die reactie een ingebruiksnamevergunning wordt.
 [10] Zie H.C.W.M. Moesker Wetsontwerp kwaliteitsborging voor het bouwen. Wildcard voor private bouwsector ? TBR, 2014, p. 742-748.

Amendementen #Wkb: “Verwarring en verwatering”

Monika Chao-Duivis
Directeur Instituut voor Bouwrecht en hoogleraar bouwrecht TU Delft

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer, ( 18 januari 2017), van het wetsvoorstel Kwaliteitsborging in de Bouw (34453), werd door Kamer lid Albert de Vries (PvdA) de vraag gesteld of de discussies over de aansprakelijkheid de kern van het wetsvoorstel onderuit haalden. Met het oog op de wetsgeschiedenis moeten dit soort zaken worden uitgeplozen, was de reactie van Kamerlid Roald van der Linde (VVD).

Wordt dit wetsvoorstel wet, dan staat vast gezien het debat in de Kamer op 18 januari jl., dat in ieder geval betreffende de aansprakelijkheid verwarring en verwatering troef zijn. Met het oog op de wetsgeschiedenis is een reactie dan ook noodzakelijk.

Art. 7:758 lid 4 BW voorstel bepaalt, dat de aannemer aansprakelijk is voor gebreken die bij de oplevering van het werk niet zijn ontdekt, tenzij deze gebreken niet aan de aannemer zijn toe te rekenen. Voor professionele opdrachtgevers wordt het mogelijk gemaakt van deze bepaling middels een overeenkomst af te wijken.

De woorden ‘niet zijn ontdekt’ houden een feitelijk criterium in.[1] Iets is ontdekt of niet ontdekt. Daarbij maakt het niet uit of de opdrachtgever dan wel degene die ten behoeve van hem iets bekeek, al dan niet deskundig is. Het criterium is immers niet: wat iemand redelijkerwijs had moeten of kunnen ontdekken. Zou dat het criterium zijn, dan speelt deskundigheid wel een alles bepalende rol. Het is dan ook verwarrend, dat de Minister zegt dat het een algemeen principe is, dat rekening wordt gehouden met wat een partij redelijkerwijs mocht weten en behoorde te doen. Dat is geen algemeen principe in het recht noch is dat onderdeel van het wetsvoorstel. Het was nu juist de bedoeling om van de eeuwige discussie wat een partij redelijkerwijs mocht weten/had moeten ontdekken, af te komen en de aannemer in geval van aanneming van bouwwerken aansprakelijk te houden voor verborgen en niet ontdekte gebreken. Daarom zijn die woorden uitdrukkelijk niet gebruikt in het wetsvoorstel en dat is de grote verbetering van de positie van opdrachtgevers.

Voor de wetsgeschiedenis is het essentieel, dat men zich realiseert dat de Minister zich uitdrukte op een wijze die haaks staat op de woorden en de bedoeling van het wetsvoorstel.

Verwarring doet zich ook voor bij de omschrijving van de professionele opdrachtgever. Wettelijk is een niet-professionele opdrachtgever een natuurlijke persoon niet handelend in beroep op bedrijf. Alle andere opdrachtgevers zijn professionele opdrachtgevers. Dat is duidelijke taal. Aannemer en professionele opdrachtgever mogen afwijken van de bescherming die het voorstel in het leven roept, aldus het wetsvoorstel. De groep professionele opdrachtgevers is divers: bakkers, scholen, ziekenhuizen etc. Er ligt nu een amendement van Kamerlid Eric Ronnes (CDA) , dat beoogt de verruimde bescherming per definitie te beperken tot niet-professionele opdrachtgevers. Maar: er zijn ook veel niet-deskundige professionele opdrachtgevers. Zou de bescherming eigenlijk toch niet ook voor die groep moeten gelden, wordt nu in het debat gezegd. De indiener van het amendement is het daar mee eens en gaat op zoek naar precisering van de tekst van zijn amendement. En de Minister vindt ook dat de tekst (van het wetsvoorstel) aangepast moet worden, daaraan toevoegend: “Probeer dat maar eens in een wet vast te leggen”.

Dat gaat inderdaad niet lukken. Iedere precisering van het heldere onderscheid zal voor discussie (lees: juridische procedures) vatbaar zijn. Naast de verwatering van het oorspronkelijke idee dat ten grondslag lag aan de wet – verbetering van de positie van alle opdrachtgevers (professioneel en niet-professioneel) – komt nu ook nog verwarring over het begrip professionele opdrachtgever. Dat de bedoeling van dat debat is om de verwatering van het wetsvoorstel weer wat terug te draaien, is toe te juichen, maar het middel kan wel eens erger zijn de kwaal.

Tot slot ligt er nog een amendement van Kamerlid Albert de Vries. Ook hier slaat de verwarring toe. Het amendement luidt als volgt:

Artikel 760 wordt als volgt gewijzigd: 1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In geval van een bouwwerk geldt hetzelfde voor zaken die gebruikt zijn door de aannemer of anderen als bedoeld in artikel 751.

  1. De aannemer van een bouwwerk kan zijn aansprakelijkheid voor de deugdelijke nakoming van de overeenkomst niet beperken of uitsluiten, voor zover de opdrachtgever een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Indien de opdrachtgever handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf kan de aannemer zijn aansprakelijkheid slechts uitsluiten voor de onderdelen van het werk waarvoor hij gewaarschuwd heeft als bedoeld in artikel 754. De eerste en tweede volzinnen gelden ook, indien de aannemer gebruik heeft gemaakt van anderen voor de uitvoering van zijn werk als bedoeld in artikel 751.

In het Kamerdebat werd het voorstel als volgt toegelicht:

‘De Partij van de Arbeid wil dat het volstrekt duidelijk is voor wiens rekening een fout moet worden hersteld. In ons voorstel is dat altijd de aannemer, zijnde de producent ofwel de leverancier van het bouwwerk. Hij beslist of hij een werk kan maken volgens het gevraagde ontwerp en bestek. Hij bepaalt wie hij daarvoor inschakelt en hij bepaalt ook welke materialen hij gebruikt. Hij bepaalt welke wijzigingen en aanwijzingen hij tijdens de bouw wel en niet kan accepteren. Als een aannemer iets niet foutloos kan maken, moet hij het niet aannemen. Behalve handjes moet de aannemer ook hersentjes leveren. Van de algemene regel dat de aannemer volledig aansprakelijk is, kan wat ons betreft wel met instemming van de opdrachtgever worden afgeweken, maar alleen als het gaat om de professionele opdrachtgever.’.

De Minister ontraadt het amendement: de aannemer moet waarschuwen als daar aanleiding toe is, persisteert de opdrachtgever bij zijn wens niettegenstaande de waarschuwing ‘dan is het niet redelijk dat de aannemer aansprakelijk is’. Dat vindt de Minister onredelijk: maar onder omstandigheden is het vaste rechtspraak dat de aannemer die gewaarschuwd heeft voor bepaalde situaties, en wiens waarschuwing in de wind wordt geslagen, wel degelijk aansprakelijkheid naar zich toe trekt, als hij zich niet terug trekt. En vergelijkbare rechtspraak is er m.b.t. architecten. Dus ook hier had de Minister zich beter anders kunnen uitdrukken.

Wat te denken van het amendement van De Vries? Het is onzuiver geformuleerd. Als er sprake is van fouten van bijvoorbeeld de architect en dus niet van de aannemer (even afgezien van een eventuele schending van zijn waarschuwingsplicht dienaangaande), is dat dus geen fout (geen toerekenbare tekortkoming) van de aannemer. Ook kan niet gezegd worden, dat de aannemer gebruik maakt van de architect. De architect is immers niet in dienst van de aannemer (behoudens uitzonderingen) en is normaliter ook geen hulppersoon van deze. Het amendement kan derhalve niet bewerkstelligen wat het beoogt te bewerkstelligen.  De toelichting sluit dan ook niet aan op het amendement. Daar gaat het namelijk om wat anders: het gaat daar over het bewust accepteren van een ontwerp en bestek en het bewust inschakelen van personen en materialen daartoe etc. Kan de aannemer alsdan niet foutloos werken, dan moet hij het werk niet aannemen.

Op welk moment moet de aannemer besluiten het werk om die redenen niet aan te nemen? Voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst lijkt de logische situatie te zijn. Maar wat als er een aanbestedingssituatie is, waarin nauwelijks tijd is om het werk op de kosten te bepalen opdat ingeschreven kan worden? Het is uiteraard wenselijk om voorafgaand aan de overeenkomst het ontwerp, bestek etc. tot in de details te bestuderen (vooral als men vervolgens zoals het voorstel beoogt, maar niet foutloos beschrijft, aansprakelijk is voor alles en iedereen). Maar wie gunt de aannemer daarvoor de tijd? En zijn ontwerp en bestek op dat moment al geheel zo ver, dat ieder aspect duidelijk te kennen is? Dit laatste geldt ook bij niet aanbestedingssituaties.

Iets anders is, indien tijdens de werkzaamheden fouten etc. tegengekomen worden. Dan moet er gewaarschuwd worden en moet er een oplossing bedacht worden. Voor wiens rekening? Die van de aannemer? Maar wat is de rechtvaardiging daarvan als de fout veroorzaakt is door een derde ten opzichte van hem en de opdrachtgever?  Omdat het gemakkelijk en overzichtelijk voor de opdrachtgever is? Omdat de aannemer de ‘diepste zakken’ heeft? Bij een zo ingrijpend voorstel mag men een onderbouwing die het voorstel rechtvaardigt verwachten. Het zomaar poneren van een standpunt zeer gunstig voor een partij maar mogelijk zeer bezwaarlijk voor de andere partij en afwijkend van het gewone verbintenissenrecht getuigt van weinig respect voor de ‘rule of law’.

Er lijkt achter het voorstel van De Vries een gedachte te zitten, die vaker vernomen wordt: zou het niet een idee zijn om te komen tot een centraal aansprakelijke partij in de complexe wereld van bouwcontracten? Die partij zou dan aansprakelijk kunnen zijn, maar uiteraard niet draagplichtig voor alle schade als gevolg van tekortkomingen. De opdrachtgever kan volstaan met de centrale partij aan te spreken (aan welk aanspreken uiteraard voorwaarden gesteld dienen te worden) en de centrale partij moet zich maar omkeren en uitzoeken wie de tekortkoming echt veroorzaakte en wie daarvoor draagplichtig zou moeten zijn. Vergelijk de centrale aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Dat idee heeft zeker aantrekkelijke kanten, maar dient doordacht en uitgewerkt te worden. Het amendement van De Vries lijkt in deze richting te willen gaan qua gedachtegoed, maar meer is nodig.

Wie kijkt naar de verslagen in de oude Parlementaire Geschiedenis op het BW van 1992 en die vergelijkt met dit debat zal zich teleurgesteld voelen. Toen werd inhoudelijk gedebatteerd op een wijze die tot de dag van vandaag inzichten oplevert. Het huidige debat staat bol van de verwarring mede bijdragend aan het verwateren van (in ieder geval een deel van) het wetsvoorstel. Het is te hopen dat in het vervolg van het debat zuiverder wordt gediscussieerd.

 

[1] Voor kritiek op deze formulering zie mijn Open brief betreffende de formulering van het concept-artikel 7:758 lid 4 BW aan Minister Blok en de leden van de Commissie Wonen en Rijksdienst, gepubliceerd in Actualiteiten Bouwrecht  op 31 oktober 2016. Ik ga daar thans niet op in. Ik volsta met op te merken, dat mijn bezwaren geuit in dat schrijven werkelijkheid begint te worden. Het is nog steeds mogelijk, als het al tot een wet komt, dit te voorkomen en het voorstel dat ik deed in TBR 2015, p. 117, Naar een andere regeling van de aansprakelijkheid na oplevering: exit het onderscheid verborgen en niet-verborgen gebreken, deed (aanknopen bij de regeling van koop) alsnog te omarmen, dan wel het minder ingrijpende alternatief dat t.a.p. eveneens werd voorgesteld.

VNG: “wetsvoorstel #Wkb nu onduidelijk en onuitvoerbaar”

In een brief aan de Tweede Kamer stelt de VNG dat het voorliggende wetsvoorstel kwaliteitsborging nog aanpassing behoeft om goed te kunnen werken. De VNG is vooral ongerust over de rol van de gemeente. In het huidige wetsvoorstel zou de gemeente bij het ontbreken van een verklaring van een kwaliteitsborger moeten handhaven tegen de nieuwe eigenaar zonder informatie over de problemen die er zijn. De VNG vraagt daarom om twee aanpassingen:

  1. Verplicht kwaliteitsborgers een verklaring af te geven dat een bouwwerk voldoet aan de eisen voor oplevering
  2. Verplicht het bijvoegen van een risicoanalyse bij de vergunningaanvraag en een rapportage hierover bij de oplevering

Het tweede punt is tijdens de plenaire behandeling van de wet op 18 januari al door minister Blok toegezegd. Het eerste punt lijkt een logische gevolg te zijn van de wet: vraag als opdrachtgever om een verklaring voordat je de oplevering accepteert. De VNG wil dit bij wet geregeld hebben.

Uit de brief blijkt dat de VNG het inhoudelijk beoordelen van een het dossier bevoegd gezag en andere zaken in combinatie met het stelsel geen goede oplossing vindt. Het is of een stelsel waarop de gemeente kan vertrouwen of een inhoudelijke controle door de gemeente. Daarmee lijkt de VNG het oneens te zijn met het door De Vries (PvdA) ingediende amendement, waarin de gemeente een vergunning voor ingebruikname moet verstrekken.

De VNG verzoekt de Kamer de behandeling van de wet uit te stellen om de genoemde punten te bespreken. Iets waar veel partijen het nadrukkelijk niet mee eens zullen zijn en wat gezien de toezeggingen in de eerste termijn ook niet nodig lijkt.

 

Brancheorganisaties Zorg en Onderwijs: laat aansprakelijkheid in wetsvoorstel #Wkb ongewijzigd

Tijdens het Kamerdebat inzake de Wetsvoorstel kwaliteitsborging op 18 januari jl. heeft het CDA een amendement ingediend om de voorschriften in de Wkb inzake de aansprakelijkheid van de aannemer aan te passen. In het wetsvoorstel is de aannemer aansprakelijk voor alle gebreken, tenzij deze gebreken niet aan de aannemer zijn toe te rekenen. Voor de consument is dit dwingend recht en mag de aannemer er niet van afwijken. In geval sprake is van een professionele opdrachtgever mogen partijen in onderling overleg andere afspraken maken. Het amendement van het CDA beperkt de gewijzigde aansprakelijkheid voor gebreken na oplevering tot de consument. Voor de opdrachtgever die uit hoofde van zijn beroep (en dat zijn ook scholen en zorgpartijen) laat bouwen zouden dan de huidige regels blijven gelden.

BOZ vraagt – mede namens Aedes, Federatie Opvang, RIBW Alliantie, PO-raad en VO-raad (brancheverenigingen in de zorg en in het onderwijs) – de Tweede Kamer in een brief dit amendement niet te steunen. De argumenten daarvoor zijn onder meer:

  • “Professioneel” opdrachtgever veronderstelt dat de opdrachtgever regelmatig bouwopdrachten verleent. Dat is vaak niet het geval in de zorgsector en het onderwijs.
  • Professionele opdrachtgevers formuleren de opdracht steeds meer in alleen functionele termen (outputspecificaties) en steeds minder in technische termen (bestek met tekeningen). Daarin wordt steeds vaker gesteund op de technische kennis van de aannemer.
  • Toezicht of directievoering van of namens de opdrachtgever is echter niet bedoeld om de kwaliteitsborging van de aannemer te verzorgen, maar is er voor zekerstelling van de opdrachtgever

De gehele brief is hier te lezen: 170130 Aansprakelijkheid in de bouw

 

#Kwaliteitsborging: ‘We moeten meer projecten doen!’

Aannemingsbedrijf Lamers en kwaliteitsborger PlanGarant doen bij de bouw van negen woningen in Eindhoven ervaring op met de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. De Aannemer bericht over het project in een serie artikelen. In het vierde en laatste deel van de serie over dit project wordt gekeken naar de afbouw- en opleverfase en leerpunten voor de betrokkenen van het gehele project. Gevraagd naar hun ervaringen met kwaliteitsborging bij het project Landleven in de gemeente Eindhoven tekent Aannemersvak het volgende op:

Architect Tijs Karsmakers
“Normaal gesproken zou ik er na vergunningverlening niet veel meer van gehoord hebben. Ik zou zelf ook nooit met de gemeente hebben gebeld met vragen over hoe iets nu precies zit. Dat gebeurt nu wel. Wat dat betreft heb ik het idee dat er veel kritischer gekeken wordt tijdens de bouw.”

Aannemer Kees-Jan Lamers
“Wat PlanGarant heeft gedaan vind ik een toevoeging. Het overleg is veel fijner, want het zijn mensen uit de praktijk, al is dat ook een beetje afhankelijk van wie komt toetsen, heb ik gemerkt. Het andere onderdeel van de wet, de verhoogde aansprakelijkheid, daar ben ik echt niet blij mee.”

Kwaliteitsborger Erik Schot
“Ik had graag eerder de toets op willen pakken. Voordat alle woningen waren verkocht. Dan is er meer rust om zaken te bespreken. Daarnaast is er het punt van die registratie: wat ga je vastleggen en hoe diep?”

Het gehele interview – het vierde en laatste deel van de serie – is te lezen via deze link. De eerdere afleveringen uit de serie kunt u nalezen van de links hieronder.

  1. Experiment met private kwaliteitsborging
  2. Constructieberekening en EPC pas later indienen
  3. Een vinkje voor bouwkwaliteit

“Pas op de plaats met privaat bouwtoezicht in Den Haag”

De gemeente Den Haag heeft op 19 januari in een persbericht aangegeven pas op de plaats te maken met haar deelname aan het pilotproject Keurmerk Garantiewoningen. De gemeente Den Haag houdt nieuwe aanvragen zoveel mogelijk buiten de pilot. Het gehele persbericht van de gemeente Den Haag is hier te lezen.

Meer informatie over het experiment Keurmerk Garantiewoningen is te vinden via Pilots. Het experiment is eind 2014 gestart en loopt in 5 gemeenten. De ervaringen met het project hebben er bij de deelnemende waarborginstellingen toe geleid dat zij hun instrumenten hebben kunnen verbeteren. De leerpunten op het gebied van onder meer onafhankelijkheid en de gereedmelding zijn meegenomen in het wetsvoorstel kwaliteitsborging en in de onderliggende wetgeving. ook heeft minister Blok tijdens het debat over de Wet kwaliteitsborging op 18 januari 2017 toegezegd tegemoet te komen aan een onder meer door Den Haag gevraagde aanpassing van het stelsel, zodat de gemeenten hun toekomstige rol beter kunnen invullen.

Over de ervaringen met enkele proefprojecten (waaronder het experiment) is op 9 december een evaluatierapport aan de Tweede Kamer toegezonden. Het rapport laat zien dat de pilots een goede leerervaring zijn voor zowel kwaliteitsborgers als aannemers en dat de resultaten in de loop van de pilots verbeteren. De aanbevelingen uit het rapport worden overgenomen bij lopende en nieuwe pilots. In het kader van het project Keurmerk Garantiewoningen is inmiddels gestart met de intensivering van de begeleiding.